Ligging
Amsterdam Zuid-Oost, ongeveer op het terrein waar nu de Algemene Begraafplaats van de voormalige gemeente Weesperkarspel ligt..
Geschiedenis
De Amsterdamse lakenkoopman Gerbrant Anslo ( -1643), zoon van de door Rembrandt geschilderde doopsgezinde predikant Cornelis Anslo, stichtte in 1642 ten westen van de plek waar Gaasp, Gein en Smal Weesp samenkomen de buitenplaats. Hij liet Philips Vingboons een huis ontwerpen.
Anslo's weduwe verkocht de buitenplaats in 1647 aan Arnout van Pelt (1599- voor 1662) en Hans van Pelt (1600-1668), Amsterdamse suikerbakkers, gevestigd op het Rokin 87 en 89. Na het overlijden van Hans in 1668, kwam het in handen van zijn dochter Anna Maria. Die het huis als zomerverblijf bewoonde met haar man Adolf Visscher, eveneens suikerbakker, met wie zij in 1664 in het huwelijk was getreden.
In 1702 werd Cornelis van Laer (1651-1721) voor ƒ 22.000 de eigenaar van de buitenplaats. Hij liet In 1714 deze de tuin verfraaien, onder meer door beeldhouwer Ignatius van Logteren. Na zijn overlijden in 1722 kwam de hofstede in het bezit van De Wilhem en vervolgens in eigendom van de brouwer Paulus van Liesvelt. Hij verkocht voor ƒ 17.000 de buitenplaats in 1748 aan de Amsterdamse doopsgezinde koopman Jacob de Clercq.
De pracht van de tuin ging voor een deel verloren door de veiling van de fontein en de tuinbeelden in 1770. De fontein werd verkocht aan Jan Gildemeester Jansz. sr., de toenmalige eigenaar van Frankendael. Hij verplaatste de fontein naar deze buitenplaats, waar deze nu nog voor het huis staat.
Het huis Driemond werd gesloopt in de tweede helft van de 19e eeuw.
Bewoners
- 1642 – 1643 Gerbrant Anslo
- - 1647 weduwe van Gerbrant Anslo
- 1647 – 1668 Arnout van Pelt en Hans van Pelt
- 1668 – Anna Maria van Pelt x Adolf Visscher
- 1702 – 1722 Cornelis van Laer
- 1722 – De Wilhem
- - 1748 Paulus van Liesvelt
- 1748 – Jacob de Clercq
Huidige doeleinden
- Verdwenen
Bronverwijzing
- Noord-Hollands Arcadia
- Amstelodamum 1960 52ste jaarboek – Leonhardt, Gustav “Een Vingboonshuis geschilderd door Hondecoeter”, pag 90-96