Tjepmastate

Ligging

De Meern - Leidse Straatweg

Andere benaming

den Ouden Rhyn, Over Rijn, 't Huys van Quarebbe

Geschiedenis

Tjepma State wordt niet vermeld in de lijsten van riddermatige huizen, die de Staten van Utrecht tussen 1536 en 1539 opstelde. Toch noemde Jhr. Peter van Quarebbe, eigenaar van het huis in de tweede helft van de 17e eeuw, zich heer van Tjepma. Toch geeft dat geen uitsluitsel over het feit of het huis toen wel al bestond! Uit de transportregisters van Oudenrijn, het gebied waartoe het huis behoorde, zijn pas vanaf het tweede kwart van de 18e eeuw bewaard gebleven, zodat we daaruit ook geen informatie kunnen halen over het stichtingsjaar van het huis.

De oudst bekende bewoner van Tjepmastate was Jhr. Eustachius Quarebbe, zoon van Jhr. Peter van Quarebbe en Eustachia van Hemert. Eustachia was een dochter van Eustachius van Hemert en Aleyda van Tjepma, afkomstig van Tjepmastate onder Roordahuizum in Friesland. Hiermee valt de naam van het huis te verklaren.

De grootvader van Peter heette ook Jhr. Peter van Quarebbe, en wordt in 1557 vermeld als "capiteyn op Vredenborch" en hij sterft in 1570. Diens zoon Jhr. Jacob van Quarebbe, trouwde met Francisca van Hartsfelt, een dochter van Joost van Hartsfelt, die tussen 1561 en 1572 vermeld wordt als "capiteyn op Vredenborch". Jhr. Jacob heeft waarschijnlijk zelf ook deze funktie vervuld, want Van Buchel vermeldt in 1572 nog een "praefectus urbis Quarib", die de partij der Roomsch-katholieken toegedaan was. Jhr. Jacob van Quarebbe verloor zijn vrouw in 1581 en overleed zelf op 9 Mei 1630 en moet dus een vrij hoge leeftijd bereikt hebben. Zijn zoon Peter, die in 1598 met Eustachia van Hemert trouwde, was toen al overleden (1605). De familie Quarebbe woonde waarschijnlijk nog steeds in de Lange Minrebroedersstraat aan de zuidzijde, waar zij een groot huis bezaten.

Jhr. Eustachius Quarebbe trouwde in 1622 met Margareta van der Vecht, dochter van Johan en van Margaretha van Zuylen van Nyevelt. Dit huwelijk was van korten duur, want ruim een jaar na hun huwelijk, overleed Margaretha op 9 Maart 1623, met achterlating van een dochtertje, dat de namen van haar beide grootmoeders kreeg: Eustachia Margareta. Het jaar daarop verloor Jhr. Eustachius zijn beide zussen Franchoyse en Aleyda.

In 1630 komen we de volgende notariële verklaring tegen van "Anthonis Gijsbertss, woonende aen den Ouden Rhijn", dat hij met "Jor. Eustachius van Quarebbe suyver ende claer affgerekent (had) soo van die landtpachten tot Corsmisse anno XVIC negen ende twintich incluys als van alle tgene hem daer tegens (toekomt) soo overcortingen van 's Heeren schattingen der voorss. gebruycte landen ende mede van schattingen ofte ongelden bij hem voor den heere eygenaer betaelt van sekere landen, bij den heere eygenaer selffs int gebruyck gehadt, als voorts van wagenvrachten, verdient loon ende andersints". Hieruit maken we op dat Jhr. Eustachius in elk geval in 1630 in Oudenrijn een huis bezat. We kunnen er wel vanuit gaan dat de familie Quarebbe gegoed was, daar ze verwant waren aan de families Van Hemert, Tjepma, Van der Vecht en Van Zuylen van Nijevelt.

Na de dood van zijn vrouw en twee zussen heeft Jhr. Eustachius een relatie gekregen met een zekere Sophia Rosch, die mogelijk voor zijn dochtertje gezorgd heeft. Hoewel zij pas in 1641 trouwden, kregen ze 7 kinderen, waarvan er 3 jong overleden. In augustus 1631 werd in de Buurkerk Margareta begraven, natuerlijcke dochter van Jor. Eustaets Quarib, nalatende de moeder ende onechte vader." In september 1634 werd "Jacob, natuerlijcke zoon van Jor. Eustachius Quarib" begraven en in juli 1638 nog "een natuerlijck zoontgen" van hem. De andere vier kinderen heetten Peter, Jacob, Françoise en Isabella Maria. Ze gingen op 23 januari 1641 in ondertrouw; in het trouwboek staat daar bij vermeld: "beyde woonende aen den Ouden Rhijn".

Uit een akte van 1647 blijkt, dat Eustachius van Quarebbe 12 morgen land aan den Oudenrijn bezat, gedeeltelijk wei-, gedeeltelijk bouwland, welke toen verhuurd werden. Bij de verhuur van dit land werd bepaald dat de huurder "alle de aerde comende uyte grafte, vijver, slooten, wallen als anders, die den verhuerder sal willen doen vervoeren op de bouwlanden", moest helpen vervoeren, laden, lossen enz.

Die gracht en vijver vindt men nog terug op de z.g. verpondingskaart van de "Gemeente van Heicop en den Oudenrein" van 1810. Op die kaart zien we ook een sloot, die de gracht om het huis verbindt met de Leidsche Rijn. Deze sloot werd in 1651 of 1652 gegraven en hierover werd ter hoogte van de leidsche Straatweg een brug gebouwd, waardoor het wegverkeer tussen Utrecht en Leiden niet werd belemmerd.

In 1665 lieten Jhr. Eustachius en Sophia Rosch een testament opstellen. Hun vier kinderen zijn dan nog in leven, maar dat zijn dochter uit zijn eerste huwelijk, Eustacia Margareta, die zelf getrouwd was met Justus van Egmondt van der Nieuburch, inmiddels overleden was. Elk van de kinderen zou na het overlijden van één van de twee ouders één zesde deel van de bezittingen erven en de langst levende het laatste zesde deel. De oudste zoon zou het huis "aan de Oude Rijn" in zijn geheel erven. Uit de acte maken we op dat dit huis wel zijn belangrijkste bezit was, maar waarschijnlijk nog niet Tjepma State heette, omdat het niet onder die naam vermeld wordt.

Jhr. Peter trouwt in september of oktober 1663, waarmee hij tevens eigenaar van het huis geworden is. Peter komt in het archieven vaak voor onder de naam Pierre, heer van Tjepma. Hij trouwde met Magdalena Catarina van der Borch. Het heeft heel lang geduurd, tot 1733, voordat het huis onder de naam Tjepmastate werd vermeld; mogelijk werd het huis daarvoor alleen in de volksmond zo genoemd. In een akte van 24 Juni 1700 opgemaakt door Hendrina Teynagels, die "sieckelijck van lichaem te bedde leggende" was, komt de naam van het huis voor onder de naam "den Ouden Rhyn". En op een kaart uit 1695 uitgegeven door C. Specht, wordt het aangeduid met de benaming: "'t Huys van Quarebbe".

Eustachius van Quarebbe overleed op 79-jarigen leeftijd in 1679 en zijn weduwe op 10 December 1681. Hun zoon Pierre de Quarebbe, die al vanaf 1663 eigenaar van het huis was, noemde zich vanaf 1669 ook heer van "Den Ouden Rijn en Heycop". Deze bezittingen had hij in of na 1667 gekocht van de erven van Maria Margaretha van Golstein.

Op 27 Juli 1706 liet het echtpaar, dat geen kinderen had, een testament opstellen voor de verdeling van hun eigendommen. Magdalena van der Burch benoemde tot haar enige erfgenaam haar nicht Catharina Theresia van der Burgh, weduwe van Martinus van Papenbroeck. Tien jaar later wijzigde zij haar testament, omdat haar nicht overleden was. Tot haar erfgenaam benoemde zij nu Mr. Pieter Schade, zoon van Mr. Nicolaes Schade en Agnes van der Burgh, een andere nicht. Hoewel zij toen "sieckelijck te bedde leggende" was, overleed zij pas twee jaar later op 21 Juni 1718. Bij de verdeling van de goederen kreeg Pierre de Quarebbe de Tjepmastate met 28 morgen grond en 10 morgen bouw- en weiland in het Nedereind van Jutphaas, dat leenroerig was aan het huis Wassenaar. Daarnaast kreeg hij nog "de helfte van de heerlijckheyt van den Ouden Rhijn en Heycop met een springenden tiend daartoe behorende, leenroerig aan den huyse van Vianen, de juweelen, contante gelden, have en vee, de meubelen, inboedel en huysraat en de kleederen".

Na de dood van zijn vrouw, bleef Pierre de Quarebbe rustig wonen in zijn huis aan de Oude Rijn. We werd verzorgd door een oude getrouwe dienstbode, Aletta van Dijck en een tweede "dienstmeyd", Henderina. Deze beide vrouwen werden in zijn testament van 1724 niet vergeten. Tot erfgenaam benoemde hij Alard Ram van Schalkwijk, heer van tWaal, op voorwaarde, dat de goederen na diens overlijden zouden komen aan Alard, zoon van Adriaen Ram van Schalkwijk; bij diens vroegtijdig overlijden moesten zij aan andere niet bij name genoemde leden van die familie overgaan. Op 6 November 1729 sterft hij op de hoge leeftijd van ongeveer 90 jaar. Hij werd bijgezet in het familiegraf in de Buurkerk te Utrecht. Zijn totale bezittingen werden geschat op 8750 gulden.

De nieuwe eigenaar, Alard Ram van Schalkwijk, was nog minderjarig. Zijn oom en voogd, Eduard Joseph Ram van Schalkwijk, verhuurde het huis met tuin, boomgaard en landerijen op 29 Juli 1733 aan Dirk van Lennep voor den duur van elf jaren. De huurprijs bedroeg 250 gulden per jaar. De huurder was verplicht om de "... hof of tuyn alsmede de binnenplaats voor 't huys schoon en klaar te houden, en alle de heggen en piramides eens of tweemael des jaars te scheeren, alsmede de gragten om 't huys en na den Rijn tweemaal 's jaars de groente uyt te laten snijden".

Dirk van Lennep was een Amsterdamsch koopman en was getrouwd geweest met Catharina de Neufville. In een acte die hij laat opstellen op 30 juni 1733, woonde hij "op den huyse Tjepma". Dit is de vroegste vermelding van het huis onder dien naam.

Daarna wordt het huis aan verschillende huurders verhuurd. De huurders volgden elkaar tot 1770 snel op. Vanaf dat jaar staat het huis leeg. In 1771 staat de volgende advertentie in de Utrechtse Courant: "Te HUUR tegens Petri en Primo May 1771: Een aengenaame BUYTENPLAATS, genaamd TJEPMA, bestaande in een Heere Huizinge, Koetshuis, Stallinge voor 5 Paarden, Tuynmans-Woning, Boomgaard en Vissery, en dat met of zonder 3 Mergen Extra goed Weiland, daar aan behorende, staande en gelegen in den Ouden Rhijn aan de Leidse Vaart, tussen de Stads-Dam en het Dorp de Meern, ontrent drie quartier uurs van de Stad Utrecht. Nader onderrigt bij Jan Tieleman Blekman, Notaris en Makelaar te Utrecht".

Waarschijnlijk heeft de buitenplaats echter vele jaren lkeeg gestaan, want pas in 1784 komen we weer een verhuurder tegen: Godfried Schilling. Hij woont er tot zijn dood in 1790, waarna zijn weduwe Sophia van Strijen elders gaat wonen. Daarna worden er geen huurders meer in de archieven genoemd.

Zoals hierboven al genoemd was vanaf 1729 Alard Ram van Schalkwijk de nieuwe eigenaar. Tot zijn meerderjarigheid was zijn oom zijn voogd en beheerder van zijn goederen. In 1747 sterft Alard Ram van Schalkwijk en wordt het huis getaxeerd op 800 gulden. Omdat Alard Ram van Schalkwijk kinderloos stierf, was in het testament van Pierre de Quarebbe vastgelegd, dat dan Margareta Ram van Schalkwijk erfgename zou zijn. In 1762 blijkt zij dat dan ook te zijn. Zij is getrouwd geweest met Jan Carel de Jeger, "heere en vrouwe van Eeckaert, in den Ouden Rhijn en Heycop etc., etc." en zij was de oudste dochter van Alardus Ram van Schalkwijk en Timothea Maria van Burmania.

In 1775 laat Margaretha, inmiddels weduwe, een testament opstellen, waarin zij als "eenige en universeele" erfgenamen aanstelt: "haare nichte Maria Tiemck Ram van Schalkwijk, getrouwt met Johan Carel de Jeger, heere van Eckart (haar zoon?), voor de ene helft, en de drie nagelaten dochters van haar neef wijlen Eduard Petrus Ram van Schalkwijk voor de andere helft. Wat Tjepmastate betreft kwam dit in zijn geheel in bezit van Maria Tiemck Ram van Schalkwijk; zij mocht het niet verkopen en na haar overlijden zou het huis in bezit komen van de drie dochters van haar neef. Hiermee bepaalde ze dat het huis in bezit zou blijven van de familie Ram van Schalkwijk.

Een jaar later sterft Margaretha en haar bezittingen worden geschat op een waarde van 5650 gulden. Acht jaar later vindt er opnieuw een taxatie plaats en dan wordt de waarde van Tjepmastate met zijn landerijen geschat op 12000 gulden. Na het overlijden van Maria Tiemck Ram van Schalkwijk, zou het huis overgaan op de nog levende erfgenamen van Maria, maar die stellen daar geen prijs op en er wordt besloten tot verkoop.

Op 5 April 1806 wordt ten huize van George Klank, "castelein in het Wapen van het Keizerrijk agter den Dom" publiek verkocht:

"De Heere plaats Tjepma, gelegen in den gerechte van den Ouden Rhijn, bestaande in een heere huizinge, opgaande met een steene trap en bordes, waarvan men komt in een groot ruim voorhuis met papier behangen, waarin een secreet, voorts een schoone zaal met doek behangen en met een 'Engelsche' schoor(s)teen voorzien, een aangenaam uitzicht hebbende op de laanen, thuyn en omliggende landerijen, de trap naar boven gaande heeft men een vierkante kamer, uitzigt hebbende op den boomgaard, Leidschen Rhijn, kley- en zandweg; op de trap een klein kamertje met een bedstede, alsmede nog een dito kamertje insgelijks met een bedstede en secreet, voorts een goede zolder en vliering, alsmede nog een kleindere solder met een bedstede en een domestique kamer mede met een bedstede en secreet.

In het benedenhuis vind men een kamer met doek behangen met een Luiksche schoorsteen en kasten voorsien, een overkluisde keuken, waarin fournuis, provisiekamer en bedstede, een ruime bottelerie met pomp en kasten en een wijnkelder met latwerk afgezet, voor de huizin ge een spatieus met boomen beplant bassecour, waarop men komt over een brug door een poort, waarover een soort kamer, en aan weersijden vermis és (?), bestaande aan de eene zijde in een koetshuis en thuinmanswooning en aan de andere zijde in een stallinge voor vier paarden, waarin een goede welpomp, met hooyzolder en slaapplaats voor koetzier. Alles geëntoureerd met brede en vischrijke gragten en lanen met schoone opgaande boomen, Voorts een spatieuse wel aangelegden thuin met goudvischkom, en schuttingen, beplant met perzike ende andere vrugtboomen, en nog een boomgaard tussen de kleyweg en de gragt van de heere huizinge gelegen, beplant met goede appelen en peereboomen. Voorts nog een schoone ruime koepel, staande aan de Leydsche Rhijn, een zeer schoon uitzigt, hebbende over den Rhijn, kley- en zandweg en bouwlanden. Zijnde de thuin en boomgaard te zamen groot twee mergen. Welke heereplaats buiten huur is en bij de koop kan aanvaard worden".

Het geheel bracht 6200 gulden op en werd gekocht door Mr. Jacob Arnold Drieling, sinds 1803 secretaris van het kapittel van Oudmunster. Bijna 24 jaren is Tjepma in het bezit van Drieling geweest en heeft hij er ook gewoont. Eind 1829 verkoopt hij Tjepmastate aan Jan Jacob Frijkenius, die grondeigenaar is. Deze bewoonde het huis tot in de tweede helft van 1839. Opnieuw komt het huis in openbare verkoop. Door Jacob is er blijkbaar het één en ander aan het huis veranderd, want de beshrijving luidt nu: "De buitenplaats Tjepma [...], bestaande dit perceel in eene zedert korte jaren zeer verfraaide en gemoderniseerde huizinge, hebbende beneden eene ruime behangen en met stookplaats, kasten en andere commoditeiten voorziene kamer; voorts twee keukens met stookplaatsen, fournuizen, pomp, kasten en verdere gemakken; mitsgaders verwulfde provisiekelder, en nog eene ruime bergplaats annex. Op de eerste verdieping eene net betimmerde gang waarop eene royale zaal, proper behangen, gestucadoord en schoorsteen met marmeren mantel, verder eene mede zeer ruime kamer, behangen, gestucadoord en met stookplaats, mitsgaders een kabinetje daar annex. Wijders nog twee behangen kamers en een secreet. Op de tweede verdieping drie kamers, waarvan een behangen. Voorts kapitale afgeschoten zolders en vliering. Zijnde dit gebouw bijzonder droog, het dakwerk voor weinige jaren geheel vernieuwd en alzoo zeer geschikt voor zomer en winterverblijf. Bij het inkomen op het bassecour bevindt zich de over een ophaalbrug tot ingang dienende poort, waarboven een kamer en duiventoren; terzijde eene ruime stalling voor vier paarden, welwaterspompput, hooizolder en schuur, waarnaast eene bergplaats voor turf. Aan de andere zijde een koetshuis en remise, waarnaast eene wel ingerigte tuinmanswoning met zolder en kelder. Liggende dit alles besloten in vischrijke grachten, hebbende de huizinge een riant uitzigt op de straatweg en omliggende landen." Daarna volgt er nog een uitvoerige beschrijving van de moestuinen en terrein rond het huis.

Bij opbod werd een bedrag van 13100 gulden bereikt, bij afslag werd het bedrag verhoogd tot 14000 gulden. Blijkbaar was dit de verkoper niet genoeg en de verkoop ging niet door. Acht maanden later, 25 Maart 1840, verkoopt hij het huis voor 13.000 gulden aan Johan David Nicolaas van der Trappen, oud-rentmeester van de domeinen. Drie jaar later wordt het huis opnieuw geveild en wordt dan gekocht door A. van Eyk voor een bedrag van 10.000 gulden.

De nieuwe eigenaar heeft hele andere plannen met Tjepmastate en uit een advertentie in de Utrechtsche Courant van 10 Mei 1844 weten we dat hij acht Harmonie-concerten in het huis wil geven. De gasten zal vervoerd worden in rijtuigen à 15 cent per persoon, die gereed zullen staan op het Vredenburg in Utrecht. Het jaar daarop worden er ook toonkunstenaars uitgenodig. De toegansprijs bedraagt 50 cent voor "een Heer en twee Dames". In 1848 wordt er geen gebruik meer gemaakt van rijtuigen, maar van een trekschuit, die buiten de Catharijnepoort klaar zal liggen en 10 cent per persoon kost. Op 14 september 1849 vindt het laatste concert plaats van dat seizoen, maar het blijkt het allerlaatste concert te zijn, want op 25 mei 1850 wordt door de notaris H. Duyfjes "Het Buitengoed Tjepma" publiek geveild. Op een kadastrale minuut uit ca 1830 blijkt dat de heer Van Eyk de brug over de gracht vervangen heeft door een dam, om het huis beter toegankelijk te maken voor de koetsen.

De nieuwe eigenaar wordt Cornelis Jacob van Brakel, voor een bedrag van 9050 gulden. Cornelis Jacob woonde met zijn ouders en broer en zus op Rotswijk aan de Vaartschen Rijn in Utrecht. Toen hij Tjepmastate kocht was hij 27 of 28 jaren oud en hij woonde er als vrijgezel met zijn zus en overleed er op 27 Maart 1900. Zijn zus verkoopt het huis nog datzelfde jaar, waarbij een perceel weiland voor 3250 werd verkocht aan Anthonius van Beusekom en het huis met overige landerijen voor 12400 gulden aan Willem Looyen, landbouwer te De Bilt. Hetzelfde jaar wordt het huis alweer verkocht en wel aan Jochem Floor, veehouder te Oudenrijn, voor 7000 gulden. Bij de verkoop werd afgesproken dat de vorige eigenaar het huis zou slopen en de op het landgoed staande bomen zou rooien.

In 1906 wordt het landgoed verkocht aan de Meerkerkschen arts Boudewijn Hendrik van Nes, op voorwaarde, dat Floor het door hem bewoonde huis (waarschijnlijk het poortgebouw met koetshuis en tuinmanswoning) nog tot 1 mei 1907 mag blijven bewonen. Een jaar later koopt de heer Van Nes er ook nog het in 1900 apart verkochte perceel weiland bij.

In 1914 erft C. van Nes het landgoed van zijn vader, waarna we nog als eigenaars tegen komen: L. Schut en I.G. Otten (1921), L. Schut (1927), H. Brouwer (1934), I.P. Rietveld (1939) en H. Rietveld (1950).

Het poortgebouw met een sierlijk torentje blijft nog tot 1963 staan. Het huis bestond uit twee haaks op elkaar staande vleugels, die wit gepleisterd waren met zwarte banden. Ook het poortgebouw was wit gepleisterd. Het was een imposant gebouw, met rondom grachten.

Bewoners

  • - 1570 jhr. Peter van Quarebbe
  • 1570 - 1622 jhr. Jacob van Quarebbe
  • 1622 - 1663 jhr. Eustachius Quarebbe x Sophia Rosch
  • 1663 - 1729 jhr. Pierre van Quarebbe x Magdalena Catarina van der Borch
  • 1729 - 1747 Alard Ram van Schalkwijk
  • 1776 - 1806 Maria Tiemck Ram van Schalkwijk x Johan Carel de Jeger
  • 1806 - 1829 mr. Jacob Arnold Drieling
  • 1929 - 1840 Jan Jacob Frijkenius
  • 1840 - 1843 Johan David Nicolaas van der Trappen
  • 1843 - 1852 A. van Eyk
  • 1850 - 1900 Cornelis Jacob van Brakel
  • 1900 Willem Looyen
  • 1900 - 1907 Jochem Floor
  • 1906 - 1914 Boudewijn Hendrik van Nes
  • 1914 - 1921 C. van Nes
  • 1921 - 1927 L Schut en I.G. Otten
  • 1927 - 1934 L Schut
  • 1934 - 1939 H Brouwer
  • 1939 - 1950 I.P. Rietveld
  • 1950 H Rietveld

Huidige doeleinden

  • Verdwenen

Bronverwijzing

  • Kastelenboek Provincie Utrecht, 1975
  • G. van Klaveren Pzn., Jaarboekje van Oud-Utrecht, 1948
  • Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, 1995

Foto's © Albert Speelman 2023

@